Een palm is haast het symbool van de tropen en dus onmisbaar in een tropotuin. Er zijn een aantal soorten dat enige mate van winter kan doorstaan.Naar de vorm van de bladeren kun je waaierpalmen (zoals Trachycarpus) en vederpalmen (zoals Butia en Jubaea) onderscheiden. De meest winterharde soort in Nederland is de Trachycarpus fortunei. Ook enkele varianten daarvan (T. wagnerianus, takil, princeps) zijn sterk. Op de tweede plaats qua winterhardheid komt waarschijnlijk de Butia eriospatha. Dus, begin met een trachy en een butia in de volle grond en daarnaast een paar (goedkopere) palmen naar smaak in een kuip! Het aanbod in Nederland van halfwinterharde palmsoorten zoals hier beschreven is de laatste tijd snel toegenomen. Je kunt er (als je een grote wilt) duizenden euro's aan kwijt: kies in elk geval een betrouwbare leverancier.
De meeste palmen hebben veel warmte en zon nodig, dus staan graag voor een muur op het zuiden. 's Winters zijn maatregelen nodig tegen strenge vorst. Het belangrijkste is een mulchlaag (schors, bladeren) en bescherming van de groeipunt tegen vocht. Dit vanwege het gevaar van rotting. Dat kan al met een muts of een groter afdak. Bij strenge vorst zijn drastischer maatregelen nodig. Dat kan zijn inpakken met rietmatten en een muts en/of omwikkelen met kerstverlichting voor extra warmte. Ter geruststelling: naarmate de palm ouder wordt verbetert de winterhardheid. Hij vormt dan als het ware zijn eigen isolatie. In het voorjaar mesten met koemest.
Onder andere de volgende soorten kunnen een beetje of wat meer vorst verdragen en zijn dus toepasbaar in de tropotuin: