Canna is een plant met grote, glanzende bladeren en vanaf juli tot de vorst gele, oranje of rode bloemen. Sommige cultivars hebben rood of bont blad. Er zijn veel verschillende hybriden die 50 tot 250 cm hoog worden. Een erg populaire soort is de wat grotere C musafolia. Het is een knolgewas dat niet winterhard is, alhoewel er uit ervaring blijkt dat er al vaker een paar knollen (C. altensteinii) in de grond de winter overleefd hebben.
De plant heeft ’s zomers veel water, zon en mest nodig. ’s Winters moet de plant op 10 tot 15 cm worden afgesneden en droog, donker en vorstvrij overwinteren. Een kelder is heel geschikt. Het is verstandig om omstreeks 1 maart de knollen in de potgrond te doen zodat ze uitlopen. Rond half april kan het ook in de volle grond gedaan worden. De wortelstokken kunnen eventueel gescheurd worden. Er kan ook in februari (op een warme plek en 1 cm diep) gezaaid worden. De zaden moeten worden aangevijld tot op het wit en vervolgens een etmaal geweekt. Dan kiemt het zaad prima, maar de kiemplantjes zijn kwetsbaar voor schimmel en virusaantasting. Om de kiemplantjes goed te laten groeien is vooral veel licht nodig. Eind mei kunnen de planten naar buiten. De jonge scheuten hebben soms last van slakken.
Er zijn heel veel soorten canna op de wereld. Hieronder staan er een aantal voor jou opgesomd: